Het doen van onderzoek in én met de praktijk kan daarin richtinggevend zijn. Het is haar drijfveer als Auctor Kansrijk Onderwijs bij het Atlas College, Jan Arentsz en SVOK om deze twee werelden met elkaar te verbinden. Een pioniersrol die zij sinds begin dit schooljaar vervult, in navolging van de lectoren in het hoger onderwijs en de practoren in het middelbaar beroepsonderwijs.
Was je altijd al geïnteresseerd in onderzoek doen? “Het was voor mij eigenlijk een onbekende wereld. Mijn ouders zijn niet hoog opgeleid en ik wist niet dat je van onderzoek doen ook je beroep kon maken. Ik dacht dat het meer iets was voor professoren. Mijn eerste aanraking met onderzoek was toen ik mijn scriptie ging schrijven voor de opleiding Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit in Nijmegen. Ondanks de positieve waardering van mijn scriptiebegeleidster, maakte ik me geen illusies over mijn eigen capaciteiten op dat vlak. Ik wilde graag op een basisschool werken en ben daarom na de universiteit de Pabo gaan doen. In diezelfde periode kreeg ik de mogelijkheid om promotieonderzoek te doen, een internationale vergelijking naar begrijpend lezen. Een ontzettend mooie kans die ik heb aangegrepen en waar ik veel geleerd heb, maar zelfs na mijn promotie voelde het nog steeds niet helemaal als mijn wereld. Ik had vooral de behoefte om de kennis in de praktijk te gaan brengen en heb me volledig gestort op het lesgeven bij de Pabo en in de taaldidactiek. Toch bleef onderzoek trekken. Vanuit mijn docentschap ben ik toen onderzoek gaan doen, eerst bij de Pabo en later bij het Lectoraat Kansrijke Schoolloopbanen bij de Hogeschool van Amsterdam.”
Wat betekent kansrijk onderwijs voor jou? “Leerkansen bieden en je er ook bewust van zijn dat niet alle studenten of leerlingen die automatisch kunnen benutten. Dus hen leren om de kansen die je biedt te benutten. Vaak denken we dat dit vanzelfsprekend is, dat als wij een mogelijkheid bieden, leerlingen wel weten welke route ze moeten bewandelen. Als ze dat niet doen, dan zijn ze vast niet zo gemotiveerd of hebben ze niet zoveel ambitie. Terwijl motivatie en ambitie gevoed moeten worden, je wordt er niet mee geboren. Je kunt de bevestiging van huis uit meekrijgen, medeleerlingen zien misschien dat je iets goed kan, docenten zeggen het tegen je. Als je dat echter niet zo vaak hoort, dan voelt wat je heel graag zou willen onbereikbaar, als je al weet wat je zou willen. Die stip aan de horizon is juist voor deze leerlingen niet vanzelfsprekend. Kansrijk onderwijs zorgt ervoor dat zij wél naar die stip toe kunnen lopen.” Wat zijn volgens jou misvattingen over kansengelijkheid? “Een misvatting is in mijn ogen dat als je streeft naar meer kansengelijkheid, dat iedereen dan hetzelfde moet kunnen en moet kunnen bereiken. Of dat iedereen hoog opgeleid moet raken of dat iedereen naar de universiteit moet kunnen. Vaak wordt de koppeling gemaakt met hoger lager, dus hoe meer leerlingen hoger uitstromen des te meer kansengelijkheid er is. Hoewel dat niet per definitie iets zegt over gelijke kansen. De misvatting gaat ook over de leerling op de juiste plek. Alsof er één juiste plek voor een leerling is. In Nederland doen we met het basisschooladvies al best vroeg een voorspelling over deze plek. Terwijl je die voorspelling eigenlijk niet kunt doen, omdat niemand zich op alle vlakken lineair ontwikkelt. Je kunt op twaalfjarige leeftijd nog helemaal niet zeggen op welk gebied de leerling zich gaat ontwikkelen en hoe. Als een leerling dan later iets laat zien wat we eerder niet gezien hadden, dan noemen we het een laatbloeier. Dat klopt niet.”
"Een misvatting is in mijn ogen dat als je streeft naar meer kansengelijkheid, dat iedereen dan hetzelfde moet kunnen en moet kunnen bereiken."
Het bieden en vooral leren benutten van leerkansen is dus cruciaal. Wat heeft voor jou het verschil gemaakt? “Door mijn werk heb ik daar natuurlijk veel over nagedacht. Wat voor mij denk ik heel bepalend is geweest, is dat wij naar België zijn geëmigreerd. Hier kwam ik op een middelbare school terecht waar alle stromingen in één gebouw zaten. Een vrij kleine school, waar ik van nul af aan weer bekeken werd en mijn ouders ook niet gekend werden in hun achtergrond. Daar heb ik echt leerkansen gehad die bepalend zijn geweest voor mijn verdere schoolloopbaan. Later was dat mijn scriptiebegeleidster en nog enkele andere collega’s die mijn kwaliteiten zagen en mij ook de kans gaven om me daarin te ontwikkelen en te laten zien.” Je hebt vooral veel ervaring opgebouwd in het hoger onderwijs. Wat is je beeld van het voortgezet onderwijs? “De afgelopen maanden heb ik op verschillende scholen mogen meelopen en ik heb een aantal fantastisch mooie praktijken gezien. In het voortgezet onderwijs moeten we met best grote klassen werken en de aandachtsspanne van leerlingen is kort, waardoor docenten over veel verschillende kwaliteiten moeten beschikken om leerlingen te motiveren. Daarbij blijft het toewerken naar de centrale examens in de bovenbouw belemmerend om het onderwijs anders in te richten. Toch zie je langzaamaan een beweging en behoefte om het onderwijs minder klassikaal aan te bieden, met meer activerende werkvormen. Ik heb echt veel bewondering voor docenten die zo goed dat contact weten te maken met leerlingen. De professionaliteit van die docenten is ongelooflijk belangrijk en het is essentieel dat ze daar de ruimte voor hebben. Als je leerkansen wilt benutten, dan heb je daar contact voor nodig en tijd en ruimte met leerlingen.”
Hoe kan praktijkgericht onderzoek bijdragen aan kansrijk onderwijs? “Als we blijven rennen, dan gaan we die kansen niet benutten. Het is in de hectiek van alle dag best lastig om het onderwijs anders te organiseren. Ik hoop dat we door kleinschalig onderzoek kunnen laten zien wat nodig is, wat het oplevert en wat kan werken. Dat we de kracht van de praktijk en de wetenschap verbinden. Als je een tijdje in de wetenschappelijke wereld rondloopt, dan denk je precies te weten hoe onderwijs moet. Je weet hoe je moet differentiëren. Je weet het allemaal, maar je kan het niet. Mensen bedenken en onderzoeken allerlei mooie dingen, maar de vertaalslag naar de praktijk is heel lastig. En andersom gebeuren er ook dingen in onderzoek waar de praktijk helemaal niet op zit te wachten. Als je in een praktijk gaat kijken, dan zou je onderzoek op een andere manier doen, zodat het aansluit bij de behoefte. In mijn promotieonderzoek had ik een enorme database waar ik de rest van mijn leven analyses op kon doen, maar wat heb je daaraan in de klas? Praktijkonderzoek betekent voor mij dat de praktijk de wetenschap voedt en omgekeerd, zodat de docent en de leerling daar de vruchten van plukken. Ik heb eerder voor de Hogeschool van Amsterdam een onderzoek gedaan naar onderzoekend werken door hbo-docenten. De titel van het rapport was “Vertel mij (niet) hoe het moet” en het woordje ‘niet’ tussen haakjes geeft eigenlijk aan waarom praktijkonderzoek zo belangrijk is. Je moet het echt samen doen.”
"Praktijkonderzoek betekent voor mij dat de praktijk de wetenschap voedt en omgekeerd, zodat de docent en de leerling daar de vruchten van plukken."
Voor het Auctoraat ben je nu tot drie onderzoekslijnen gekomen. Waarom zijn het deze thema’s geworden? “Ik had dit niet van tevoren zo in mijn hoofd, het is ontstaan op basis van de gesprekken die ik heb gevoerd op de verschillende scholen. En op basis van alles wat ik heb gelezen en gezien. Dit is waar de beweging op dit moment zit. Ik vind dat je onderzoek in het moment moet doen. Het onderzoeksprogramma moet breed zijn, maar wel aansluiten bij de actuele beweging. Dat was in mijn observatie het thema later selecteren dat handen en voeten begint te krijgen in het Nederlandse onderwijssysteem. Wij hebben een systeem waarin we leerlingen heel vroeg selecteren en sorteren in verschillende ‘bakjes’, waardoor ze elkaar niet meer tegenkomen en niet heel gemakkelijk naar een ander bakje kunnen gaan. Vanuit de theorie weten we dat vroeger selecteren leidt tot meer kansenongelijkheid, dat is aangetoond in verschillende onderzoeken. Tegelijkertijd staat niet iedereen te juichen voor verlengde of brede brugklassen, omdat het in de praktijk niet zo makkelijk is. Dus hoe kunnen we die twee werelden bij elkaar brengen?
En het gaat over kansrijk doorstromen. Leerlingen hebben sinds 2020 het wettelijke recht om door te stromen naar havo en vwo, ongeacht de cijfers die ze behalen. Dat kan ook een keerzijde hebben. Waar leidt dat nu toe? Wat zijn voordelen en nadelen, maar ook hoeveel leerlingen maken hier gebruik van? Daar ben ik nieuwsgierig naar en ik denk dat meer inzicht ons kan helpen om het kansrijk vorm te geven.”
De tweede onderzoekslijn gaat over taal als ongelijkmaker. Wat bedoel je daar precies mee? “Taal is echt de basis van leren, dat is ook mijn overtuiging. In het HBO zien we leerlingen struikelen in hun opleiding puur door hun taalniveau. Dus dan gaat het niet over of je geschikt bent of talent hebt om bijvoorbeeld verpleegkundige te worden. Maar over het kunnen lezen van teksten, schrijven en het volgen van colleges. Het gaat niet alleen over schriftelijke taal, maar ook over mondelinge taal. Hoe kunnen we taalbewust lesgeven, zodat leerlingen die met minder taalvaardigheid binnenkomen niet een nog grotere achterstand krijgen in korte tijd. Het Mattheus-effect ligt namelijk op de loer; als je niet zo sterk bent in taal, krijg je minder beurten, minder spreektijd is ook minder denktijd, minder complexe vragen, lagere verwachtingen. Als je niet zo talig bent, kom je in een vicieuze cirkel. Door onderzoek wil ik hiervoor meer bewustwording creëren. Laten zien wat er gebeurt bij verschillen tussen leerlingen, de rol van docent hierin en wat je anders kunt doen.”
"Het Mattheus-effect ligt op de loer; als je niet zo sterk bent in taal, krijg je minder beurten, minder spreektijd is ook minder denktijd, minder complexe vragen, lagere verwachtingen."
Ons doel is niet dat elke leerling zo hoog mogelijk opgeleid is, toch? “Klopt, het gaat niet om zo hoog mogelijk of theoretisch opleiden. Het derde thema gaat daarom over van leerladders naar leerloopbanen. Tijdens het meelopen op een school vroeg ik een leerling naar welk vervolgonderwijs zij volgend jaar zou gaan. Ze antwoordde wat beschaamd giechelend ‘basis-kader…. maar dat vind ik niet erg hoor, want ik wil toch profvoetballer worden’. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze leerling trots en vol vertrouwen de volgende stap zet? En hoe kunnen docenten kansen benutten voor loopbaanbegeleiding, zodat deze leerling deze stap ziet als een stap naar de toekomst die bij haar past? Daar gaat het volgens mij over. Leerlingen wijzen op hun talenten, op waar ze blij van worden, waar ze enthousiast van worden. Wat voor beroepen er zijn, waar ze naartoe willen ontwikkelen? In mijn Auctorale rede op 27 juni ga ik uitgebreid in op het waarom van de drie onderzoekslijnen.” Op dit moment zijn jullie bezig om een Kenniskring te vormen waarin je samen met docenten onderzoek gaat doen naar de thema’s. Hoe ziet dat er precies uit? “Ik zie eigenlijk drie sporen. Allereerst dat we een aantal docenten vanuit de drie schoolbesturen aan elkaar verbinden en faciliteren in tijd, zodat we samen onderzoek kunnen doen naar relevante vraagstukken binnen de onderzoekslijnen. Het tweede spoor is het aanvragen van subsidies, waarbij we grootschalig onderzoek kunnen doen en wetenschappelijke kennis kunnen creëren op het gebied van kansrijk onderwijs. En het derde spoor is het ondersteunen en verbinden van individuele docenten die binnen de schoolbesturen bezig zijn met eigen onderzoeksvragen die (deels) raken aan de onderzoekslijnen.”
Stel je bent als docent enthousiast, wat is het profiel van een Kenniskring-lid? “Op de eerste plaats gaat het mij om inhoudelijke bevlogenheid voor kansrijk onderwijs op in ieder geval één van de drie thema’s. Daarnaast is het natuurlijk belangrijk dat je een onderzoekende houding hebt. Dit betekent voor mij een open blik, dat je nieuwsgierig bent, kritisch en niet zomaar iets voor waar aanneemt. Dat je dingen uit elkaar kunt pluizen, kunt ontleden en dat je systematisch bent, dus dat je echt stap voor stap op zoek gaat naar antwoorden. Die onderzoekende houding is voor mij veel belangrijker dan ervaring met onderzoeken of het hebben van onderzoeksvaardigheden, die zijn te leren. Het willen leren is daarbij wel voorwaardelijk. Per bestuur zoeken we twee tot drie docenten, dus het is echt een mooie kans om jezelf verder te ontwikkelen en het onderwijs te versterken!”
Wil je meer weten over de onderzoekslijnen?
Kom naar de Auctorale rede op donderdag 27 juni. Meld je hier aan!